Tip 1: voor spelling: bepaal het oefenniveau, bijvoorbeeld woorden voor werkboek 6. Eén leerling leest een woord voor uit het blokwoordenboek. De andere leerlingen bouwen dat woord met de klankblokken.

De blokwoorden worden met elkaar vergeleken. Als elke leerling hetzelfde blokwoord heeft gebouwd, schrijven ze het woord op. Daarna kijken de leerlingen het woord na met het blokwoordenboek zodat elke leerling ermee eens is. Dan mag de volgende leerling een woord uitzoeken en voorlezen.

Tip 2: woordvelden voor lezen: bepaal eerst het oefenniveau, bijvoorbeeld woorden voor werkboek 4. Opdracht: raad het woord!

Eén leerling bouwt een woord uit het blokwoordenboek met de klankblokken. De andere leerling(en) moet(en) raden welk woord dat is.

De leerling met het blokwoord zegt bijvoorbeeld: “het woord staat op bladzijde 13 in vakje 50 of 51, welk woord is dat?” De andere leerlingen zoeken het woord in vakje 51 en 52. Zij moeten álle woorden in de vakjes lezen om het goede woord (of de goede woorden) bij het blokwoord te vinden! Daarna is een andere leerling aan de beurt om een blokwoord te maken.