Spelling met klankblokken en lezen met woordvelden: gebruik het Blokwoordenboek!
Met het Blokwoordenboek van Taal in Blokjes kan je zowel de spelling oefenen als het lezen. De woorden van het Blokwoordenboek zijn ingedeeld in opklimmende moeilijkheidsgraad.
Het Blokwoordenboek volgt de opbouw van de Taal in Blokjes werkboeken en wordt gebruikt voor de spelling (woorden bouwen met de klankblokken en opschrijven) èn voor het lezen (werkvorm ‘Woordvelden”. Je kan het Blokwoordenboek gebruiken in combinatie met de werkboeken van Taal in Blokjes, met de Springpleinen en met je taalmethode. Je kan ook auditieve dictees geven met de woorden uit het Blokwoordenboek. Begin op een makkelijk niveau en ga telkens een stapje hoger. Tip: gebruik het Blokwoordenboek om de analyse van klanken en klangroepen te oefenen met de Springpleinen van Taal in Blokjes.
Welke woorden zitten in het Blokwoordenboek ?
In het Blokwoordenboek zijn de woorden ingedeeld in woordstructuren met een oplopende moeilijkheidsgraad. De nummers van de werkboeken van Taal in Blokjes staat bij de woorden, zodat je makkelijk de juiste woorden bij het werkboek kan vinden.
Voorbeelden:
- roos, doel, tak (werkboek 1 en 2),
- denk, schuim, ring (werkboek 3),
- druif, zwaan, dans, woonhuis (werkboek 4),
- schuurt, snoeit, kaartspel (werkboek 5),
- kletst, bloemen, gegaan, deftig, verstopt, zwemsport (werkboek 6),
- wolf, berg, deur, geel, gehoor, kriebelen, taken en takken, trommel, boter, appel, vreemdeling (7 en 8),
- zakenman, plakkerig, hazelnootjes, slaapkamerlampje, bestrijdingsmiddelen, regendruppeltjes (9 en 10).
Werkvorm spelling met blokwoorden en opschrijven
Voor de spelling gebruik je de klankblokken.
Met het Blokwoordenboek kan je leerling woorden bouwen met de klankblokken en telkens een niveau hoger gaan. Je kan de woorden uit het Blokwoordenboek koppelen aan de werkboeken.
Het Blokwoordenboek kan met twee leerlingen heel goed zelfstandig worden gebruikt, bijvoorbeeld: één leerling leest het woord, de andere leerling bouwt het woord met de klankblokken, samen kijken zij het woord na en schrijven het woord op.
Je kan ook meerdere Blokwoordenboeken inzetten bij groepjes leerlingen in de klas. De leerlingen in een groepje lezen om de beurt een woord voor. Alle leerlingen blokken het voorgelezen woord, kijken samen het woord na en schrijven het woord op. De leerlingen leren van elkaar, helpen elkaar en kijken samen na .
Voorbeeld:
- Bepaal het oefenniveau, bijvoorbeeld woorden voor werkboek 6. Eén leerling leest een woord voor uit het blokwoordenboek.
- De andere leerlingen bouwen dat woord met de klankblokken.
De blokwoorden worden met elkaar vergeleken. Als elke leerling hetzelfde blokwoord heeft gebouwd, schrijven ze het woord op. De leerlingen mogen elkaar helpen. - Daarna kijken de leerlingen samen het woord na met het Blokwoordenboek zodat elke leerling ermee eens is. Dan mag de volgende leerling een woord uitzoeken en voorlezen.
De blokwoorden worden met elkaar vergeleken. Als elke leerling hetzelfde blokwoord heeft gebouwd, schrijven ze het woord op. Daarna kijken de leerlingen het woord na met het Blokwoordenboek zodat elke leerling ermee eens is. Dan mag de volgende leerling een woord uitzoeken en voorlezen.
Werkvorm lezen met woordvelden
Woordvelden in groepjes
Je kan de werkvorm “Woordvelden” in groepjes gebruiken (dit kan hetzelfde groepje zijn dat eerst met de spelling aan de slag is gegaan, zie boven).
Eén leerling blokt een woord en zegt uit welk vak met woorden het komt, bijvoorbeeld ‘nummer 13’.
De andere leerlingen lezen de woorden in het vak met nummer 13 en kijken welk woord het is. Een niveau hoger? Dan mag de leerling een woord blokken en 2 vakken noemen waar het woord in kan zitten.
Voorbeeld:
- Bepaal eerst het oefenniveau, bijvoorbeeld woorden voor werkboek 4. Opdracht: zoek het woord!
Eén leerling bouwt een woord uit het Blokwoordenboek met de klankblokken en zegt niet welk woord dat is. De andere leerling(en) moeten het goede woord raden (lezen). - De leerling die het blokwoord heeft gemaakt zegt: “het blokwoord staat (op bladzijde 13) in vakje 50 of 51, welk woord is dat?”
- De andere leerlingen zoeken het woord in de vakjes 51 en 52. Zij moeten daarvoor álle woorden in de vakjes lezen om het goede woord (of de goede woorden) bij het blokwoord te vinden!
- Daarna is een andere leerling aan de beurt om een blokwoord te maken.
Bestellen
Bekijk ook eens
Meer weten?
Gebruik de klankkaart 1+2 of 3+4 op A4 formaat voor de leerlingen die nog moeite hebben met de klank-teken koppeling en met de analyse van woorden in losse klanken. Bijvoorbeeld: je zegt 'kaas', de leerling zegt 'k-aa-s", wijst tegelijk de klanken op de klankkaart aan en legt de blokjes op de goede letters. Daarna pakt de leerling de blokjes van de klankkaart in de goede volgorde en bouwt het woord. Hieronder worden de stappen uitgelegd voor het bouwen van blokwoorden met de regels voor de lange en de korte klinkers. De leerkracht zegt een regelwoord, bijvoorbeeld "kamertje" of "botten" Stap 1 De leerling bouwt het woord met klankblokken ‘zoals je het hoort’ (met stomme klinkers indien van toepassing). Stap 2 De leerling bedenkt of de regel van de lange of de korte klinkers gebruikt moet worden en waarom. De leerling legt dit uit. Stap 3 De leerling past het woord in klankblokken aan als de regel voor de lange of de korte klinkers moet worden toegepast: één geel blokje weg bij de regel voor de lange klinkers of een blauw blokje erbij bij de regel voor de korte klinkers. Stap 4 De leerling schrijft de juiste spelling op, waarbij de leerling het woord hardop in klankgroepen uitspreekt tegelijk bij het opschrijven. Als bovenstaande goed gaat, ga je de handeling inkorten: Stap 1 De leerling verdeelt het woord hardop in klankgroepen, bouwt het woord met de klankblokken en past tegelijkertijd de regels voor de korte en de lange klinkers toe (indien van toepassing). In blokjes staat er: "kamertje" en "botten". De leerkracht kan aan de leerling vragen of hij/zij een regel heeft gebruikt en zo ja waarom en zo nee waarom niet (bewustwording). Een regelfout kan nog worden verbeterd. Stap 2 De leerling schrijft de juiste spelling op, waarbij de leerling het woord hardop in klankgroepen uitspreekt tegelijk bij het opschrijven. Daarna wordt de handeling nogmaals ingekort en blijft alleen stap 2 over: De leerkracht zegt het woord. De leerling denkt aan de klanken en de regels en schrijft de juiste spelling op, waarbij de leerling het woord hardop in klankgroepen uitspreekt tegelijk bij het opschrijven. Tip: Laat de leerlingen de blokwoorden met elkaar vergelijken en samen nakijken. Elke letter heeft één blokje. Alle 2-teken klanken, waaronder de ij, worden geblokt met 2 rode blokjes. Je kan aan je leerling uitleggen dat de ij uit twee losse letters bestaat, net als bij het toetsenbord van de computer. Bij het aan elkaar schrijven (verbonden schrift) zitten de letters aan elkaar en dan lijkt de ij op één letter. Taal in Blokjes heeft werkboeken voor de leerling en handleiding/oefenmappen voor de leerkracht/begeleider. De werkboeken zijn voor zelfstandig gebruik individueel, in een groepje of in de klas. Elke bladzijde bevat een voorbeeld in kleur waardoor de leerling snel ziet wat de bedoeling is en zelfstandig kan werken. Zo kan de instructie door de leerkracht tot een minimum worden beperkt. De opzet werkboek Taal in Blokjes met bijbehorende handleiding/oefenmap maakt het mogelijk om een deel van Taal in Blokjes zelfstandig te oefenen en om de extra oefeningen met de leerkracht/ begeleider te doen. De handleiding/oefenmappen bevatten nakijkvoorbeelden, uitleg, auditieve opdrachten en extra oefeningen. De oefeningen en werkvormen kunnen individueel of in groepjes worden gedaan onder begeleiding van een leerkracht, remedial teacher, leesspecialist of logopedist. De werkvormen en oefeningen uit de handleiding/oefenmappen zijn in niveau en moeilijkheidsgraad afgestemd op de bladzijdes van de werkboeken. De werkvormen en oefeningen uit de handleiding/oefenmap kunnen ook voor de hele klas worden gebruikt. Er zitten veel interactieve werkvormen in waarbij leerlingen elkaar kunnen helpen en van elkaar kunnen leren. In welk werkboek kan je het beste beginnen? In het algemeen is het beter om iets lager in te stappen om aan de methode te wennen en faalervaringen te voorkomen. Het eerste boekje kan dan eventueel versneld worden doorgewerkt. Bekijk hier de inhoud van elk werkboek en de bijbehorende handleiding/oefenmap. Zie voor meer informatie: Hoe werkt het leeskwartet? Een kwartet bestaat uit 4 bij elkaar horende kaartjes, op elk kaartje staat een gekleurd woord in blokjes met 4 woorden eronder. De speler moet bepalen welk van de 4 woorden correspondeert met het gekleurde woord in blokjes op elk kaartje. Zo kijkt de speler welke woorden hij al heeft en welke woorden hij moet vragen om een kwartet compleet te krijgen. Bekijk het overzicht hieronder en kies het juiste instapniveau, begin eerder wat te makkelijk dan te moeilijk. De niveaus van de kwartetten corresponderen met de werkboeken. Tip 1: kies het aantal kwartetten op basis van het doel en de beschikbare tijd. Een kwartet doosje hoeft niet in één keer gespeeld te worden! Je kan beginnen met kleine (oneven) potjes, van bijvoorbeeld 5 kwartetten. Kwartetten in de klas? Laat de setjes met kwartetten rouleren tussen de groepjes. Tip 2: stel je eigen combinatie samen! Het is mogelijk om een selectie van één woordkwartet te gebruiken of om selecties van diverse woordkwartetten met elkaar te mengen, bijvoorbeeld om bepaalde woordcategorieën te benadrukken. Je kan bijvoorbeeld één- en tweelettergrepige woorden met elkaar combineren van de diverse kwartetten. Door te kijken naar de kleuren van de cijfers rechtsboven, kan je de kwartetten per doosje weer bij elkaar (laten) zoeken.
Begin met het blokken van klankzuivere en bijna klankzuivere blokwoorden. De leerling bouwt het woord met klankblokken ‘zoals je het hoort’ (met stomme klinkers indien van toepassing).
Bij het blokken zegt de leerling het woord hardop in klanken (d-a-k, k-aa-s, s-t-oe-r ) of in klankgroepen (zak-mes, straat-je, wan-de-len) en legt tegelijk de blokjes neer. Een woord dat uit meer klankgroepen bestaat wordt eerst in klankgroepen neergelegd en nagekeken. Is het woord goed? Dan worden de klankgroepen aan elkaar geschoven en wordt het woord opgeschreven.
Als dit goed gaat, kan de handeling worden ingekort: de leerling zegt het woord in klankgroepen en bouwt het woord in één keer. Daarna worden de woorden opgeschreven: eerst met het blokwoord erbij en daarna zonder.
Als laatste stap wordt het woord opgeschreven.Stappen met blokwoorden
Bij het bouwen van woorden zijn in het begin de klankstructuur en regeltoepassing van elkaar gescheiden.
Bij het blokken zegt de leerling het woord hardop in klankgroepen.
In blokjes staat er: "kaamertje" en "boten".


Elke bladzijde van een werkboek is gekoppeld aan werkvormen en oefeningen van de bijbehorende handleiding. Bladzijde 14 van werkboek 4 correspondeert bijvoorbeeld met bladzijde 14 van handleiding 4: nakijkvoorbeeld en werkvormen en oefeningen onder begeleiding.
De basiswerkvormen –coderen en woorden bouwen met de klankblokken– komen aan bod bij de diverse werkvormen in de werkboeken en handleidingen van Taal in Blokjes. 
Wat is er nou leuker dan spelend leren? Met de leeskwartetten van Taal in Blokjes kan dat! Elke speler in het groepje oefent het lezen met de leeskwartetten en leerlingen kunnen elkaar zo nodig helpen. Er zijn leeskwartetten van verschillende niveaus. Van makkelijke woorden zoals ‘ham’ en ‘tuin’ naar moeilijkere en langere woorden zoals ‘strand’, ‘aardig’, ‘gebakje’, ‘vrolijk’ en ‘dobbelstenen’. Op deze wijze kan je instappen op het goede niveau en kunnen leerlingen steeds moeilijkere woorden leren lezen. Natuurlijk kunnen de kwartetten van verschillende niveaus met elkaar worden gecombineerd.
Bij de kwartetten moet elke speler telkens alle woorden lezen en vergelijken met de gekleurde blokwoorden op de kaartjes. Bij het spelen van een potje moeten leerlingen zo al gauw honderden woorden lezen en vergelijken: de vrager moet telkens alle woorden lezen en vergelijken met het gekleurde blokwoord om te kijken welk woord hij aan de tegenspeler moet vragen. De tegenspeler moet ook alle woorden lezen en vergelijken met het blokwoord om te bepalen of hij het gevraagde kaartje heeft
